De bijbel van kaft tot kaft. De associatie is meestal: de bijbel woord voor woord letterlijk nemen. Laat het vanaf het begin duidelijk zijn dat ik dat niet doe. Ik plaats mezelf op de vrijzinnige vleugel van de Protestantse Kerk in Nederland en ben afkomstig uit de Nederlands Her­vorm­de bloedgroep. Ik ben van jongs af aan, thuis en op school, gevoed met kennis van de bijbel en van haar ontstaan. Met de tekstkritische benadering. Met kennis van de tijd waarin ieder deel is geschreven. Met oog voor de bedoeling van de tekst, meer dan voor de letter.

De bijbel van kaft tot kaft: zo ga ik lezen. Vooraan begin­nen en doorlezen tot het eind. Ik begin bij de Lees­wijzer en de Inleiding op de bijbel, zoals die in de Nieuwe Bijbel Vertaling (NBV) zijn opgenomen. Dan de Inleiding op Genesis. En dan pas naar het echte begin.

‘In het begin schiep God de hemel en de aarde.’

Ik vind dat een sterke manier om een verhaal te beginnen. Het schept verwachtingen: in het begin im­pli­ceert dat er een vervolg is.  Maar ook dat we niet ergens mid­den in een stroom zitten. Nee, dit is het begin. De oorsprong, de plek waar we vandaan komen, de bron waaruit we zijn ontstaan. Het verhaal heeft van het begin af aan ritme. Steeds opnieuw:

‘En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd morgen. De eerste dag’

Tot en met de zesde dag. De zevende dag rustte God. En omdat wij allemaal weten dat een week zeven dagen heeft, is het duidelijk dat de eerste vertelling hier eindigt.

Dan volgt hoofdstuk 2, met opnieuw een scheppings­ver­haal maar dan iets anders vertelt. Er zijn een aantal essen­tiële verschillen. De schepping volgt in dit tweede verhaal een veel minder duidelijk ritme. De mens wordt geschapen voordat er dieren zijn, zelfs nadat de tuin van Eden is aangelegd. In het eerste scheppingsverhaal staat:

‘God schiep de mens als zijn evenbeeld, …, mannelijk en vrouwelijk schiep hij hen.’

In het tweede scheppingsverhaal staat de geschiedenis met de rib van de man waaruit de vrouw werd gemaakt. Zo is uit deze eerste twee verhalen al duidelijk wat er in veel vertellingen in kinderbijbels, in de bijbelse geschie­de­nis op school en op de zondagsschool is gebeurd: ver­schil­lende verhalen worden samengevoegd tot één ver­tel­ling. Van elementen uit twee of zelfs meer verhalen wordt één geheel gevormd. En pas als je zelf gaat lezen ontdek je dat het verhaal dat je ooit gehoord hebt niet klopt. Of op zijn minst anders in elkaar zit dan je altijd dacht.

Overigens krijgen deze eerste mensen pas namen aan het eind van hoofdstuk 3 (Eva in vers 20) en hoofdstuk 4 (Adam in vers 1), niet nadat God hen heeft geschapen. In de meeste vertellingen gebeurt dat eerder, vaak al direct na de schepping.

Op de startavond van het leesproject lazen we samen deze acht pagina’s. In een halfuur zijn we er, hardop lezend, doorheen. Voor jezelf lezen gaat een stuk sneller, dus de wekelijkse portie van ongeveer veertig pagina’s lijkt te doen. Twee dingen vallen op tijdens het lezen. Om te beginnen ontstaat er verwarring als iemand consequent Eeuwige leest waar HEER staat (in kleinkapitaal). Hebben we echt alle­maal dezelfde bijbel? De lezeres legt het uit: in de lees­wijzer staan suggesties voor het lezen van de Godsnaam en zij heeft één van die suggesties gevolgd. En verder zit er in deze eerste hoofdstukken een geslachtsregister (uiteraard, zou ik bijna zeggen). De vrouw die dit hoofd­stuk treft reageert na twee zinnen met ‘O, dat heb ik weer,’ maar leest vervolgens onverstoorbaar verder. We zullen er nog wel meer tegenkomen onderweg.