Deze week nummer drie van de synoptici: Lucas. Dit evangelie is veel langer dan Marcus en ook langer dan Matteüs. Lucas wil een uitgebreid, compleet verhaal neer­zetten. Hij vermeldt dan ook allerlei gebeurtenissen die niet in Marcus en Matteüs terug te vinden zijn.

Aan het begin en aan het eind valt dat het meest op. Lucas begint zijn verhaal veel eerder dan de anderen, al met de aankondiging van de geboorte van Johannes de Doper. Pas in hoofdstuk 4 is hij aan het optreden van de vol­wassen Jezus toe. Waar Matteüs na Jezus’ dood één verschijning vermeldt en Marcus in zijn oudste vorm eindigt bij het lege graf, daar heeft Lucas het verhaal uitgebreid met de Emmaüsgangers en de Hemelvaart. Maar ook in de rest van zijn verhaal komen gebeur­tenis­sen voor die niet in Matteüs en niet in Marcus te vinden zijn.

Lucas heeft onderzoek gedaan voordat hij ging schrijven. Hij kent andere verslagen en heeft alles nog eens precies nagegaan en opnieuw geordend. Hij wil daar­mee zijn lezer Theofilus overtuigen van de betrouwbaar­heid van de verhalen. Hij vermeldt dat expliciet in de eerste vier verzen van zijn boek. In de tijd dat hij schrijft hebben de joodse machthebbers grote moeite met Jezus en zijn volgelingen. Volgens Werk in uitvoering 3 wil Lucas laten zien dat het nieuwe geloof geen breuk is met Israël, maar juist voortvloeit uit de oude beloften, uit de opdracht van Israël. Uit de eerste verhalen blijkt al direct dat Jezus geworteld is in Israël: hij wordt besneden, hij wordt in de tempel van God gewijd, en later zoekt hij het gezelschap van leraren in de tempel.

Het is lastig om in ongeveer één pagina iets te vertellen over zo’n uitgebreid verhaal zonder in algemeenheden te blijven steken. Er zijn zoveel hoofdstukken of zelfs nog kleinere delen waar een pagina over is vol te schrijven. De enige remedie is, net als ik al eerder heb gedaan: kiezen. Ik kies voor Lucas 24:13-35, over twee mensen die op weg zijn naar het dorpje Emmaüs. Ze zijn leerlingen van Jezus. Ik heb niet de indruk dat ze onderweg naar huis zijn, maar waarom ze dan wel onderweg zijn wordt niet duidelijk. Uit het gesprek blijkt dat ze in verwarring zijn. Ze hadden Jezus herkent als een machtig profeet en zijn verdrietig over zijn dood. Wat ze met het verhaal over het lege graf aan moeten weten ze eigenlijk niet. De man die met hen meeloopt legt uit hoe het zit. Zonder in hem Jezus te herkennen worden ze gegrepen door zijn uitleg.  Ze vragen of hij nog even bij hen wil blijven en nodigen hem uit om samen te eten. Pas als ze in Emmaüs aan tafel zitten, zien ze wie hun metgezel is. Hij breekt het brood en vervolgens (Lucas 24:31)

‘werd (hij) onttrokken aan hun blik’.

Hoe vaak loopt er iemand met mij mee? Iemand die uitleg geeft, iemand die bij mij wil blijven en samen met mij wil eten? Iemand die mijn hart doet branden, zoals Lucas het formuleert? Net als de Emmaüsgangers heb ik meestal pas achteraf in de gaten wie er bij mij was. Dat in die vriend of vriendin, dat familielid, die collega, die buurvrouw, die vage kennis die op het goede moment er was, belde, of een mailtje stuurde; dat in die mens een vonk van de Eeuwige zichtbaar werd.