Het schrijven van kerkliederen is langzamerhand gegroeid. Eerst kwamen er gedichten. Ik maakte er een gewoonte van om er één op mijn nieuwjaarskaart te zetten. Toen vierden we wat feestjes van cantorijleden. Daarvoor heb ik liedteksten gemaakt op melodieën die wij als cantorij vaak zongen. Dat ging goed en ik schreef vervolgens ook een aantal echte kerkliederen op bestaande melodieën. Daarna durfde ik de liturgiecommissie voor te stellen om een lied voor de adventsvespers te maken.

‘Kiezen jullie maar een mooie melodie uit,’ gaf ik ze mee. Al snel kwam het enthousiaste antwoord: ‘Leuk, maar je krijgt geen melodie, die maakt Marijn.’ Ze bedoelden Marijn Slappendel, die toen onze cantor was. Dat was even slikken, een tekst maken zonder het houvast van een melodie. Dat had ik nog nooit gedaan. Zou ik dat wel kunnen? Een melodie geeft structuur: het aantal regels, het ritme, het aantal lettergrepen op een regel, de accenten, en een sfeer ook. Nu moest ik dat allemaal zelf uitvinden.  Het lukte, beter dan ik verwacht had. Ik was tevreden. En ik gaf de tekst aan Marijn.

Daarna was iedere cantorijrepetitie spannend: zou hij al wat hebben? Een paar keer zei hij voor de repetitie tegen me dat hij er nog niet aan toe was gekomen. Maar na een paar weken zei hij niets. Na het inzingen deelde hij iets nieuws uit en keek me aan. Hij was net zo gespannen als ik. Hij speelde het voor. We gingen zingen. Ik was aangenaam verrast! Hij speelde het refrein vierstemmig op de piano. We studeerden het in. De spanning trok weg en sloeg langzaam om in enthousiasme. De hele cantorij deelde onze tevredenheid. Niet alleen door de melodie, maar vooral ook door het mooie accent op het refrein: de coupletten eenstemmig en het refrein vierstemmig. Probeer het maar eens uit, het is heel bijzonder.

De weken erna werd het gezongen als slotlied in drie gewone adventsvespers. Wat een geweldig gevoel om als gemeente samen een lied te zingen dat helemaal nieuw is, door mensen uit onze gemeente zelf gemaakt. De vierde advent kende geen vesper, want het was toen al kerstavond. Bovendien bestond onze kerk toen 25 jaar. We vierden dat met een gezamenlijk ontbijt en een ochtendgebed, weer met dit slotlied. De kerk was stampvol. Het gaf ons een enorme kick!

Daarna is het ook als slotlied gebruikt in het ochtendgebed op de Nieuwjaarsochtend. Daarbij is de tekst van het derde couplet een klein beetje aangepast: in plaats van ‘naar de week die nu begint’ zongen we ‘naar het jaar dat nu begint’. In die variant heeft het ook op mijn nieuwjaarskaart gestaan.

Nu ik na een aantal jaren de tekst opnieuw bekijk zie ik dat ik heel veel wilde in dit lied. Iets over de stilte. De Eeuwige als vader en als moeder. Verantwoord gebruik maken van wat de aarde ons geeft. Niet afgezonderd, maar midden in de wereld staan. De zegen meenemen. Dat zijn genoeg thema’s voor een hele serie liederen.

En de structuur moest net niet helemaal gewoon worden: een refrein dat tussen de coupletten klinkt, niet erna.

Eigenlijk wilde ik teveel. Toch ben ik nog steeds tevreden over dit lied. En Marijn ook.