Eigenlijk kende ik Janna niet. Ik wist wel wie ze was: ik kende haar naam, haar gezicht. Prachtig lang haar had ze, tot ze het kortgeleden af had laten knippen. Ik wist een paar dingen van haar. Dat ze jarenlang notuliste was geweest van de kerkenraad. Dat ze in Amsterdam werkte, ik had haar daar immers een keer ontmoet. En we hebben vast wel eens een praatje gemaakt bij de koffie, voor of na een kerkdienst. Maar eigenlijk kende ik Janna niet.

Totdat de diaconie huiskamerbijeenkomsten organi­seer­de om elkaar binnen de kerk wat beter te leren kennen. Ik had mijn huiskamer aangeboden. Onder mijn gasten was Janna met haar vriend. Ze vertelde over zichzelf, over haar leven. Net als wij allemaal. Ze vertelde over haar huwelijk, haar scheiding en hoe ze zich staande had gehouden. Dat was voor mij herkenbaar. Ze vertelde hoe goed ze het nu had met haar vriend. Ik vond haar een leuk mens. Ik nam me voor meer contact met haar te zoeken. Toen werd het zomer.

In de zomer heb ik weinig contact met de kerk. De meeste activiteiten liggen stil. Veel mensen zijn op vakantie. Ik ga zelf ook. Ik ben verder ook veel zondagen weg, en als ik thuis ben heb ik zin om uit te slapen. Meestal ben ik een maand of twee verdwenen, om rond de startzondag in september weer op te duiken. Die zomer liet de voorzitter van de cantorij me niet met rust. Hij belde een aantal keren, maar ik was niet thuis. Hij liet geen boodschap achter op het antwoordapparaat. Dus belde ik hem. Toen was hij weg voor de cantorij. Die zou, voor zover niet op vakantie, over een uurtje zingen in een uitvaartdienst. Hij had willen vragen of ik mee kon doen.
‘Hij heeft het er druk mee, deze week’ zei zijn vrouw, ‘Eerst Janna, en nu dit.’
‘Janna?’
‘Ja, weet je dat niet?’
Nee, ik wist van niets. Ze vertelde. Janna was aan het eind van haar vakantie ziek geworden. Ze waren eerder terug gegaan. ’s Avonds thuis werd ze steeds zieker. Haar vriend heeft ’s nachts de huisarts gebeld. Die constateerde een dubbele longembolie. Ze was binnen een paar uur overleden. De begrafenis was al geweest.

Ik ben niet naar die andere uitvaartdienst geweest. Ik kende de overledene nauwelijks. En ik was verbijsterd, sprakeloos. Janna was begin veertig en altijd gezond geweest. En dan dit.

Op de laatste zondag van het kerkelijk jaar gedenken wij iedereen die het afgelopen jaar is overleden. Dat jaar was ik er niet bij. Ik was de week daarvoor geopereerd en net weer thuis. Ik kon er niet bij zijn, maar wilde wel mee vieren. Ik vroeg de cassetteband. Die werd een paar dagen na de dienst met liturgie thuis bezorgd.

Ik had nog nooit een dienst meegemaakt door alleen te luisteren. Ik had wel eens een dienst beluisterd waar ik bij was geweest. De beelden zijn er dan al. Die komen vanzelf terug tijdens het luisteren. Dit was heel anders. Maar ik kende de kerk. Ik kende de mensen. Ik kon me voorstellen wat er gebeurde. Ik hoorde de namen. Ik hoorde haar naam. Janna: luid en duidelijk. In gedachten zag ik hoe haar kaarsje werd aangestoken. Stond te branden tussen al die andere kaarsjes. Het bleef onwerkelijk. Ik was er niet bij, en toch ook wel.