Het is zomer 2009, een poosje geleden al weer. Jenni en ik waren op vakantie in Normandië. Wat een prachtig gebied is dat! Er is veel cultureel erfgoed te vinden met als hoogtepunt het tapijt van Bayeux. Dat is een borduurwerk van een halve meter hoog en 70 meter lang, waarop de geschiedenis van de slag bij Hastings in 1066 is weergegeven. U kent het jaartal misschien nog wel van school, Willem de Veroveraar viel toen Engeland binnen.
Nadat Jenni en ik dit prachtige “stripverhaal” bekeken hadden, liepen we de kathedraal van Bayeux binnen. We waren daar niet de enige toeristen.
“Ik zie een bekend gezicht,” zei ik tegen Jenni, terwijl ik naar de schilderijen en beelden aan de muur keek.
“Wie dan, waar dan?” vroeg ze.
“Jij kent’m niet, maar daar loopt een man die lijkt op iemand van de Lautenbach Stichting.” Ik wees met een knik naar de overkant van de kerk.
“Spreek’m aan, dan,” spoorde ze me aan.
“Ach, zo goed ken ik’m niet. En het is vast iemand anders. Het zou ook wel erg toevallig zijn.”
Toch keek ik nog even rond. Hij was verdwenen.
In Normandië is van alles te vinden over de Tweede Wereldoorlog, en dan vooral over D-Day en de maanden daarna. We hebben heel wat tanks, stranden en musea gezien. Ook diverse begraafplaatsen met onafzienbare rijen kruisen, en een prachtige herdenkingstuin voor journalisten die sinds 1944 waar ook ter wereld door oorlogsgeweld zijn omgekomen.
We wilden niet alleen naar de geallieerde graven, maar ook naar het Duitse oorlogskerkhof in la Cambe. Daar liggen ruim 20.000 mensen begraven, waaronder veel jonge jongens. Dat zullen lang niet allemaal nazi’s geweest zijn, velen hadden geen keus. Langs de weg naar de ingang was net het internationaal gesponsord vredespark met 1.200 esdoorns aangelegd.
Op deze sobere, indrukwekkende begraafplaats waren we weer niet de enige bezoekers.
“Daar is die man die ik in Bayeux heb gezien,” zei ik tegen Jenni.
“Kijk daar, hij loopt daar met twee vrouwen. En ze spreken Fries, hoorde ik toen ik vlak bij ze liep.”
“Dat moet’m dan toch zijn,” antwoordt Jenni. “Aanspreken, nu!”
Ik liep naar hen toe en sprak ze aan. Zo dichtbij wist ik zeker dat het klopte. Ik stond in Normandië tegenover Jacob Lautenbach, die samen met mijn vader Anton Lautenbach en nog enkele anderen de Stichting Jacobus Lautenbach 1537/’38 tot 1611 heeft opgericht. Jacob was met zijn vrouw en schoonzus op vakantie. Hij wist meteen wie ik was, ook al hadden we elkaar niet zo vaak “in het echt” ontmoet. We maakten foto’s, die ik thuis natuurlijk aan mijn vader liet zien.
De wereld is groot, maar bekenden zijn overal te vinden.
Dit artikel is gepubliceerd in het kwartaalblad van de Stichting Jacobus Lautenbach 1537/38 tot 1611, nummer 54, juni 2015